Sint Willibrord Internaat Deurne
“Daar wordt het tenminste een nette jongen”
Ik schreef al een stukje over misbruik in de katholieke kerk. Ik zat van 1968 tot 1973 op het Sint Willibrord Internaat in Deurne. In het begin barstte ik van de heimwee. Pater W. gaf godsdienst op het bij het internaat behorende gymnasium. Hij was de “Heimweepater”; bij hem konden alle verdrietige jongens terecht. Deze man is ergens in de jaren 80 overleden. Wat ik me van de man herinner is zijn gladde huid, witte handen, zijn sterke bril waarachter bolle ogen enigszins angstig de wereld inkeken én…zijn adem. De warme adem van eten en koffie. Hij nodigde mij diverse malen uit op zijn kamer; altijd ná het avondeten. Ik moest plaats nemen op een stoel midden in zijn kamer. Vervolgens kwam hij met zijn stoel bijgeschoven en sloeg zijn arm(en?) om mij heen. Vervolgens fluisterde hij allerlei vragen in mijn oor.
Vreemd achteraf…in het begin vond ik het niet gek. Ik dacht dat het zo hoorde. Paters, dat waren de mensen waar je van huis uit ontzag voor had. Wij woonden naast de pastorie in een kerkdorp van Deurne. Mijn vader was koster van de kerk. Mijn moeder had een broer die heeroom was, een katholiek priester, een Jezuïet.; hij stond erg hoog in aanzien binnen de familie. Hij was ook degene die er mede voor gezorgd had, dat ik op het internaat in Deurne terechtkwam. Ik kon “goed leren” en ze zouden op het internaat een “nette jongen” van me maken. Wie weet was het paterschap zelfs voor mij weggelegd. Nu ben ik leraar op een school voor VMBO.
Hij stelde mij steeds vragen. Van het begin weet ik niet meer waarover. Ik vermoed over koetjes en kalfjes. Ik was verguld met de aandacht die me geschonken werd. Die kreeg ik thuis nauwelijks. Wel vreemd vond ik op een gegeven moment dat hij me steeds steviger vastpakte. Hij omarmde mij. Hoe oud was die man toen? 60? Ik was een jongetje van nét 12. Hij bezwoer me niets over onze ontmoetingen te vertellen. Uit een doosje haalde hij een chocoladereep. Een traktatie was dat.
Een bezegeling van ons geheim: de Milky Way.
De ontmoetingen gingen door. De beklemmende greep ook. Waarom deed ik dit eigenlijk? Ik kan me herinneren dat ik op een gegeven moment zijn kamer verliet zónder Milky Way. Boos was ik, waarom kreeg ik nu géén reep? Wat had ik fout gedaan? Ik wilde een reep.
Eén vraag kan ik me haarscherp herinneren. Het moet de laatste keer geweest zijn dat ik bij hem geweest ben. Hij stelde mij op een gegeven moment koffie-adem-hijgend in mijn oor de vraag: “Is er bij jou wel eens iets uitgekomen?” Ik begreep de man niet. “Waaruit?” vroeg ik. “Uit je ding…” Zijn greep werd steviger. Het was onmogelijk los te komen. Plotseling besefte ik wat hij bedoelde…en dat de enige manier om te ontsnappen was om te antwoorden, eerlijk te antwoorden. Blijkbaar gaf ik het verkeerde antwoord.
Zijn houdgreep verslapte. Ik kon weg. Volgens mij heb ik geen reep gehad. Ik ben nooit meer teruggegaan.
Terug op de groep kwam de betreffende pater een keer ter sprake. Er bleken meerdere jongens bij hem op bezoek geweest te zijn. Allemaal met heimwee. Die hadden dus mijn Milky Way opgegeten. Iedereen was boos. We voelden ons samen beresterk tegen deze vuilak. Dat resulteerde in een grandioze actie van onze groep, jongetjes van 12/13: Op een gegeven moment had het gymnasium behoefte aan een leslokaal. Het oog van de directie was gevallen op ons groepslokaal. Het groepslokaal van groep 2. Wij zouden ons groepslokaal op moeten geven voor een leslokaal voor het vak….juist ja.
Godsdienst. Van Pater W.
Ik weet niet hoe snel onze groep in actie kwam. Maar indrukwekkend moet het geweest zijn. Die saamhorigheid, wat een zoete wraak.
Het leslokaal is er nooit gekomen. Waarschijnlijk heeft Pater W. eieren voor zijn geld gekozen en alle geheimen mee zijn graf ingenomen.
Het gekke is wel, dat mijn respect voor de paters niet was afgenomen. Dit was er één. Tja, en dat varkentje hadden we met zijn allen goed gewassen. Later, in groep 4 of 5 kwam de volgende Pater in beeld. En ook toen, ja zelfs toen nog, had ik het in het begin niet in de gaten. Hoe naïef, hoe goedgelovig, hoe trouw kun je zijn.
Deze man leeft nog steeds. Hij heeft op dit moment een hogere functie bij de resterende paters en broeders aan de Vlierdenseweg in Deurne. Deze man, pater van D., heeft vorig jaar nog een reünie georganiseerd. Ik ben er niet geweest. Hoe oud zal hij nu zijn? 80?
Deze man had een fotoclub. Maar ook de postzegelclub floreerde onder zijn bezielende leiding. Leuk voor de jongens. De postzegelclub was saai. Maar pater van D. stond erop dat ik er bijbleef. Vooruit dan maar. Ik zat tenslotte ook bij de fotoclub. En die was gevaarlijker, naar ik later pas besefte. Filmpjes moesten namelijk ontwikkeld worden. Foto’s afgedrukt en ontwikkeld. In verschillende baden. In het donker. Eén moment tijdens het proces mocht er absoluut geen licht zijn. Dat luisterde erg nauw. Even later kon er een zwakgele lamp aan en dan zag je het wonder: de foto verscheen op het papier.
De donkere kamer.
U weet wat dat in het Engels is? Precies. En daar moet je dan na een kleine 40 jaar wel om lachen.
In het pikkedonker greep pater van D. mij elke keer vast. We gingen stoeien. Ik vond het maar gevaarlijk, je zag niks en kon zo tegen de belichtingsprojector of een chemisch ontwikkelbad aanvallen. Ik vond het niet leuk. Ook deze man nam je in de houdgreep, hijgend. Hij was erg sterk. Je kon doen wat je wou, je kwam niet los. Uiteindelijk ging er een belletje. De zwakgele lamp mocht aan. Godzijdank. Er moest ontwikkeld worden.
Op een gegeven moment heb ik zowel de Postzegelclub als de Fotoclub opgezegd. Ik wilde niet meer bij deze man in de buurt zijn. Dacht ik.
Misschien wel een jaar later kwam hij naar me toe. Hij zocht een model. “Model?””Ja, voor de nieuwe catalogus van het internaat.” Om nieuwe pupillen te werven voor het internaat werd elk jaar een folder uitgegeven. Met foto’s van de jongens tijdens het sporten, tijdens het eten, maar ook op hun kamer. Zo kregen de ouders van aankomende pupillen een mooie indruk van ons internaat.
U zult het niet geloven. Maar ik vermoed dat u weet waar dit naar toe gaat. Ik deed mee. Ik was trots. Ik zou in de nieuwe folder komen. We gingen niet naar mijn eigen kamer. Nee, ergens op een afgelegen zolder was ook zo’n kamer. Er was een leeg bed met matras, een wastafel, een raam. De kamer was niet bewoond. Wist ik veel. De instructies waren duidelijk. Pater van D. wist waar hij heen wilde. “Doe nu maar eens net alsof je naar bed gaat”. Alles voor de foto. “Klik, klik, hoorde ik de spiegelreflex (of was het een Rollei?)” Ik zie mezelf in de spiegel, half ontkleed, met blote bast. Ja, zo ging het in het echt ook. Ik had alleen geen tandenborstel bij me. Gaf niks. “Ga je zelf maar wassen.” Washand en handdoek ontbraken echter ook. Hoe moest dat dan?”Klik, klik”: “…maakt niet uit, doe nou maar net alsof!’ Deze bij tijd en wijle driftige Pater kon je maar beter gehoorzamen. “Je wast je toch niet met je broek aan, wel?” Nou, eerlijk gezegd, nee. Ongemakkelijk liet ik mijn broek zakken. Ik sta in mijn onderbroek voor de wastafel. “Klik, klik”. “En dan? Wat doe je dan?” “Dan ga ik naar bed.” “Nu al? Heb je alles wel gewassen?” Ik wil niet. Hij merkt dit. Vooruit dan: “doe je onderbroek dan een kléin beetje naar beneden.” Ik gehoorzaam, ik ben bang. Maar ik laat niks zien. “Klik, klik”. “Ga nu maar naar bed.” “Maar er zijn geen dekens!””Maakt niet uit, doe maar net alsof, ga maar lekker liggen.” Ik gehoorzaam. Als ik mijn onderbroek maar aan mag houden, moet ik gedacht hebben. Na enkele poses op het bed, mocht ik mijn kleren weer aantrekken. Ik was nog steeds bang. Maar, niet zeuren, het was voor de folder. Toch?
Ik weet niet hoe vaak ik daarna nog gevraagd heb waar die foto’s toch bleven. Waar de folder bleef. Gewoon, omdat ik het nog steeds geloofde. Het kon toch? Wanneer kwam de folder uit? De Pater ontweek me steeds. Hij heeft me nooit meer benaderd.
De foto’s heb ik nooit gezien.
Pas veel later drong het besef door wat er gebeurd was. Heeft deze man wel écht foto’s gemaakt? Zat er überhaupt een rolletje in zijn toestel? Zo ja, dan is hij het rolletje eigenhandig gaan ontwikkelen en afdrukken. Het rolletje goed opgeborgen, de foto’s ergens in zijn kast. En dan, ‘s avonds kiekjes kijken…Zouden er nog meer series zijn, van andere jongens? Hoe groot was het archief van deze man? Hoeveel jaargangen heeft hij kunnen verzamelen? Of was ik de enige? Heeft hij de foto’s, het rolletje nog in zijn bezit? Voelt deze man zich misschien schuldig?
Ik begrijp het jongetje dat ik toen was goed. Hij was bang. Hij gehoorzaamde. Hij was naïef. Ik moet om hem huilen.
Ik begrijp de pater niet. Zoveel vragen heb ik. Hoe kun je als volwassene zo’n misbruik maken van het blinde vertrouwen van een jongetje van 14? Heb je geen schuldgevoel, een geweten? Wat vindt Jezus hiervan? En God? Draag je nog steeds de mis op? Hoe kun je dit verantwoorden? Neem je dit zo mee je graf in? Wil je je schuld bekennen? Heb je behoefte om alles toe te geven? Hoe kan ik je ooit vergeven?
john