door Joep Dohmen uit NRC handelsblad
Het aantal mensen dat zegt ooit misbruikt te zijn in katholieke internaten groeit nog dagelijks. Veel nieuwe meldingen gaan over pensionaat Eikenburg in Eindhoven.
Mannen van vijftig en zestig die met een piepstemmetje en betraande ogen vertellen dat ze zijn misbruikt. Broeders van zeventig en tachtig die, eveneens huilend, opbiechten dat ze hebben misbruikt. Na veertig jaar komt de verzwegen geschiedenis van de Broeders van Liefde in pensionaat Eikenburg in Eindhoven aan het licht.
Anderhalve week geleden waren er de eerste getuigenissen van oud-leerlingen van de salesianen van Don Bosco in ’s-Heerenberg. Sindsdien hebben zich 350 slachtoffers van allerlei rooms-katholieke instituten gemeld bij het RK-klachtbureau Hulp en Recht.
Uit het onderzoek naar misbruik in internaten, seminaries en kostscholen, dat deze krant en de Wereldomroep samen doen, valt nu een tweede instelling op door omvang en ernst van de feiten.
Elf oud-leerlingen van het voormalige katholieke jongensinternaat Eikenburg in Eindhoven getuigen – onafhankelijk van elkaar – tot in detail hoe zij en anderen tussen 1956 en 1983 structureel zijn misbruikt en mishandeld.
De oud-leerlingen beschuldigen negen broeders en één lekenbroeder. In totaal werkten er zo’n vijftig broeders in deze periode. In de hoogtijdagen verbleven er 350 internen, vooral zonen van diplomaten, industriëlen, middenstanders en personeelsleden van Philips.
Het in 1849 geopende internaat ligt aan de zuidkant van de stad. „Verscholen in de weldadige rust van stoere eiken en uitgestrekte bossen”, meldt een wervingsfolder uit de jaren vijftig. In 1996 ging het internaat dicht, bij gebrek aan belangstelling. In Eikenburg wonen nu de laatste broeders.
Systematische terreur
De broeders hadden als doel „de leerlingen een echt godsdienstige opvoeding te geven, hen gewoon te maken aan orde en regelmaat, ijver en goede omgangsvormen.” Voor de Broeders van Liefde is naastenliefde „de centrale opdracht in hun leven”.
Dolf was als elfjarig jongetje in goede handen bij de Broeders van Liefde, dachten zijn vader en moeder toen ze hem najaar 1956 in het buitenland op het vliegtuig naar Nederland zetten. Van Schiphol bracht een taxi hem naar Eikenburg in Eindhoven.
Aan de poort, op een tapijt van bruingele herfstbladeren, stond zijn groepsleider. Een broeder met zwarte, achterover gekamde haren, zwarte hoornen bril, zwarte toga. Een grote, grove man.
De „echt godsdienstige opvoeding” uit de wervingsfolder bleek systematische vernedering en terreur. Dolf (nu 63): „Ik plaste van de zenuwen in mijn bed. Daar werd je dan ook weer voor gestraft, en voor gek gezet.”
Als de broeder erg kwaad was, trok hij in de eetzaal aan de punten van het tafelkleed en moest iedereen de rotzooi opruimen. Elke ochtend zaten ze om zes uur in de mis. En op het menu stond vaak zure zult. Wie het niet kon binnenhouden, moest zijn braaksel opeten. Met veel slaag erbij.
Dolf: „Na een paar weken werd ik ’s nachts wakker gemaakt op de slaapzaal. De broeder nam mij mee. Ik moest op mijn knieën gaan zitten. Ik kreeg vijftien dekens over me heen. Zo zat ik daar driekwartier te transpireren. Vervolgens moest ik hem bevredigen. Dat heeft zich nagenoeg wekelijks, een jaar lang, herhaald. Op allerlei mogelijke manieren. Je wist als kind niet wat er gebeurde. Later probeerde hij me ook te verkrachten. Hij was zó sterk en groot. Zijn handen ging over mijn hele gezicht.”
Na anderhalf jaar was de broeder opeens verdwenen, maar Dolf was voorgoed getekend. Hij was niet meer te handhaven op scholen. „Ik ben later opgevangen door lieve mensen en ik heb psychologische begeleiding gehad. Nu ik gepensioneerd ben, komt het allemaal terug.”
Het allerergste, zegt Dolf, was de combinatie van eenzaamheid, onveiligheid en heimwee. „Mijn ouders waren ver weg. Ik kon geen kant op.” In een brief zijn nood klagen, kon ook niet. Alle post aan en van de leerlingen werd door de broeders gecontroleerd.
Vol verdriet zocht Dolf eind vorig jaar contact met de broeders van Liefde. „Mijn verhaal werd gebagatelliseerd. Die broeder was een beetje gek, zeiden ze. Maar verder viel het reuze mee.”
Tegen de krant zegt broeder Van Heugten (74), provinciaal overste van de Broeders van Liefde, dat hij het verhaal kent. „Die broeder is naar een psychiatrische inrichting gestuurd.” Enig onderzoek deed de orde destijds niet.
Dolf was weer terug bij zijn ouders toen Ton in 1959 op Eikenburg aankwam. Ton (nu 61) was een zoon van een succesvol aannemer uit Nijmegen. In twee jaar ging zijn leven „naar de knoppen”. Ook hij werd lastig gevallen door een man in toga. „Zijn hand onder de lakens van mijn bed, zijn piemel in mijn mond.”
Jaren later gaf de broeder het misbruik toe. De therapeut van Ton belde hem voor een confrontatie. In dat telefoontje heeft hij bekend, maar hij weigerde verder contact. Ton, huilend: „Ik was zó blij dat hij bekende.” De therapeut, José Klaassen uit Nijmegen, zegt dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van het verhaal. De naam van deze (en andere broeders) is bekend, maar wordt in dit artikel niet vermeld.
Het heeft Ton nooit losgelaten. Als een soort bedevaart gaat hij eens per jaar terug naar Eindhoven, naar zijn plekje bij de muur van het internaat waar hij als jongetje radeloos met zijn handen tegenaan sloeg.
Dezelfde broeders
Zoals Dolf en Ton zijn er meer slachtoffers, met en zonder achternaam. Met en zonder schaamte, want veel jongens van toen voelen zich nu nog schuldig. De rode draad in hun getuigenissen is fysiek geweld en seksueel misbruik, door broeders en leken die hun gang konden gaan. En als er al werd ingegrepen door de leiding , dan werd een broeder stilletjes verplaatst. Onderzoek naar de misstanden vond niet plaats, toezicht om het misbruik in te dammen ontbrak.
Meer dan eens klinken dezelfde namen van broeders. Zoals de ‘wasbroeder’, een klein, half kalende mannetje. Hij kwam altijd langs met een grote rubberen handschoen als de jongetjes zich in de hokjes aan het douchen waren. Hij waste en betastte.
Tien jaar na het vertrek van Dolf werden er nog jongens misbruikt. Zoals Eindhovenaar Frans Jansen (54). Hij kwam in 1965. De broeder die hem dwong tot seksuele handelingen, leeft nog. Hij is uitgetreden en getrouwd.
Jarenlang
Jansen kreeg drie jaar geleden een reactie van provinciaal overste Van Heugten. „In het Eindhovens Dagblad zei hij dat mijn verhaal niet kon kloppen. En onlangs liet hij – juridisch zorgvuldig geformuleerd – per brief weten: ‘We zouden het zeer betreuren indien er ooit een incident op ons internaat mocht zijn geweest’. De broeders zeiden open te staan voor een gesprek, maar echte openheid hebben ze nooit gegeven.”
Henri Looymans (53), wiens vader café De Zwarte Arend in Tilburg runde, was samen met Frans Jansen op Eikenburg. Negen jaar oud was hij toen hij door twee broeders van zijn groep werd misbruikt. „De ergste was de broeder die mij altijd op de slaapzaal kwam halen. Hij deed seksuele dingen met mij op zijn kamer, en dwong mij dingen met hem te doen.”
Na Dolf, Ton, Frans en Henri kwam Henk Overdevest in 1968. Hij was gestuurd door zijn vader, een bollenkweker uit de kop van Noord-Holland. Al in de eerste week was Henk (nu 53) getuige van een zware mishandeling van een leerling. Maanden later zag hij hoe dezelfde broeder een andere jongen misbruikte. Een paar weken later was hij aan de beurt. Hij werd aangerand door een surveillant van de slaapzaal, een leek. Henk: „Gelukkig waren veel broeders heel anders. Er waren ook echte Broeders van Liefde. Maar het is ongelooflijk dat de engerds jarenlang hun gang konden gaan.”
Zes jaar later, in 1974, zag Marc Amaral (47) uit Rotterdam als twaalfjarige brugklasser hoe Broeders van Liefde hun handen niet thuis hielden. „Een broeder was afwisselend handtastelijk en agressief. Een ander trok zich vaak op vrijdagavond met een jongetje terug op een slaapkamer.”
Ook meisjes
De laatste jaren dat het internaat open was, hadden de broeders zowel jongens en meisjes in paviljoens op het landgoed. De slaapzalen hadden plaats gemaakt voor meer luxe en een eigen kamer voor elke leerling. Broeders liepen niet meer in toog en de post werd niet meer gecensureerd. Het misbruik ging door, nu ook met meisjes.
Een van hen is een vrouw (42) in Noord-Brabant. Ze is getrouwd, heeft twee kinderen, en gaat nog elke week twee keer naar een therapeut. Ze wil niet met naam in de krant. Op haar kamertje in Eikenburg is ze drie jaar – van 1980 tot 1983 – misbruikt door een jonge broeder. Het begon met troosten omdat ze zoveel heimwee had; het eindigde met jarenlange seks.
Haar vader, baggeraar in het buitenland, kwam er achter toen hij een liefdesbrief van de broeder vond. Hij gaf de toenmalig provinciaal overste de keuze: de broeder verdween of het werd politiewerk.
De broeder verdween. Hij verhuisde naar een andere school van de Broeders van Liefde, in Roermond. Nu is hij een van de vier landelijke bestuursleden van de broederorde.
Provinciaal overste Van Heugten wil eerst niet praten over de beschuldigingen. „Mijn adviseurs en mijn dokter hebben gezegd: geen publiciteit”, zegt hij voor hij ophangt. Een dag later belt hij terug. Hij klinkt hulpeloos. „We wisten niet dat het bestuurslid iets heeft gehad met dat dertienjarig meisje. Hij heeft hier net zitten huilen en heeft het opgebiecht. Vanmorgen had ik nog een uur lang een andere misbruikte oud-leerling aan de lijn. Ik weet het ook niet meer, meneer. Nu komt dit allemaal op mijn nek. Ik hoop alleen maar dat u geen namen van broeders noemt.”