Kader Abdollah
Nee, ik kan het niet, zelfs beschermd door de Nederlandse taal kan ik niet gemakkelijk over knapenschenders schrijven. Ofschoon ik in een grote stad geboren ben, heb ik het in mijn teksten altijd over een dorp. Ik haat en haat en haat mijn geboortestad. Daarom verplaats ik tersluiks mijn vaderlijk huis naar een dorp. Een fantasiedorp in de bergen dat niet bestaat. Ik heb Zabih de Verstopper de grote kinderlokker van mijn stad laten vermoorden in mijn tweede boek. Ook zal ik over Hassan Ferfer heen laten rijden. Niet eenmaal, maar twee, zelfs drie keer achter elkaar, net als in een Italiaanse mafiafilm. Ik ben er zeker van dat ik eens alle pederasten van mijn kindertijd zal laten ophangen in de achtertuin van de Nederlandse taal.
Hoewel ze gestorven zijn, zal ik ze toch uit het graf weghalen, bij hun kraag pakken en naar Nederland slepen. Vervolgens doe ik iets buitengewoons. Ik tover. Ik tover met de Nederlandse taal en zal de yerloren jeugd van de jongens van de vervloekte stad terugkrijgen. En hoewel ze nu volwassen zijn zal ik ze toch maar zorgeloos laten spelen in de zandbakken van mijn toekomstige verhalen.
Pedofielen stonden in hoog aanzien. Men maakte verhalen waarin hij de held was en de jongen antiheld. De slachtoffers waren niets waard. Ze moesten zich voor eeuwig schamen. De stad was in handen van kinderlokkers en politie-agenten. Als je naar de bioscoop ging, kroop er een dikke vinger onder je. Als je naar het badhuis ging, hield opeens een man je van achteren vast onder de douche. Als je bij je tante ging logeren, kroop iemand in het donker onder je deken. Als je een vakantiebaantje had, greep de chef je bij de riem van je broek. Als je ging sporten moest je altijd uitkijken uit welk hoekje er zo’n kerel opdook. Ik ging nooit meer bij mijn tante logeren. Nooit meer naar de bioscoop, Nooit meer naar het badhuis. Nooit meer naar de bebaarde kruidenier. Nooit meer een vakantiebaantje. En ik zal nooit meer terugkeren naar mijn geboortestad.
Zeven jaar lang ging ik in de pauze tegen de muur staan. De jongens die zelf slachtoffers waren, joegen andere kinderen op. Ze sprongen op je rug en deden het na. Zodra de school uit was, hielden de jonge jongens hun broek vast en renden naar huis. Ze moesten vechten, heuvel na heuvel veroveren, zodat ze hun huis konden bereiken. Nu ik op die jaren terugkijk, vraag ik me af, hoe de vaders hun kinderen naar school durfden te sturen. Wisten ze het niet? Vast wel. Ze wisten het heel goed.
Maar de taak van de vader was om brood op tafel te leggen en de taak van de jongen om de valkuilen van de pedofielen te overleven.
Sommigen redden zich wel. De meesten vielen. De conciërge van onze school had 56 jongens in de wc’s verkracht. Niemand wilde het geloven. Geen vader liet zijn stem horen. Ze wilden de namen van de jongens niet weten. Het was taboe. Woorden die niet mochten aangeraakt woorden. En nu? Wat kan ik doen op een afstand van duizenden kilometers?
Niets. Ik zal zelfs Hassan Ferfer rustig in zijn graf laten liggen. Ook ruim ik de galgen op in mijn boek. Maar laat ik tenminste hier, in dit hoekje van de Volkskrant gaan staan en in plaats van al die jongens een minuut lang hard schreeuwen.
Kader Abdollah
volkskrant
De hoop, inspiratie en liefde dat ik ervaar na het lezen van Kader Abdollah zijn blog is voor mij niet in woorden te beschrijven. Bij deze spreek ik persoonlijk mijn dank aan hem uit.
“Bedankt Kader Abdollah”
Salam Alaikum, Namasté, Shalom, met vriendelijke groet 🙂
Liefde aan jou omdat je de moed had om te delen en anderen te helpen helen.
Ik heb nooit geweten hoe zeer mijn buitenlandse vrienden hebben geleden ;