Mediation of Unieke Herstelbemiddeling: Verslag van een uniek proces

MEDIATION  JEZUIETEN en LOTGENOTENGROEP “CANISIUS”

 

Nadat in 2010 Dhr. Mark Klabbers via het Nederlandse actualiteitenprogramma Eén Vandaag naar buiten bracht dat er in zijn jeugd sprake was geweest van ernstig seksueel misbruik door de in 1996 overleden pater jezuïet, Jan Sanders SJ, volgden spoedig meer meldingen. De slacht­offers verenigden zich in de Lotgenoten-groep Canisius. Voor allen geldt dat het misbruik zich voordeed in de jaren zeventig en tachtig, in de context van het Canisiuscollege of de daarbij be­horende scoutinggroep van de Zeeverkenners (Nijmegen).

 

Uit de onderlinge besprekingen van deze (inmiddels tot boven het dozijn gegroeide) lotgenoten­groep, bleek spoedig dat men zich volstrekt niet kon vinden in de uitgangspunten en handel­wijze van het (door de KNR – Konferentie van Nederlandse Religieuzen – en de RKK – Rooms Katholieke Kerk – opgerichte) Meldpunt Seksueel Misbruik RKK.

 

De bezwaren richtten zich met name tegen de juridiserende setting, de plicht tot aanvoeren van steunbewijs, en de afhandeling van eventuele financiële tegemoetkoming door een compensa­tiecommissie. Vooral het feit dat (door middel van de zogenaamde Lindenbergh-categorieën) de verrichte handelingen tot een kwantitatieve financiële maatstaf werden herleid zette veel kwaad bloed.

 

In plaats daarvan wenste de lotgenotengroep een afhandeling die meer ‘op maat’ zou zijn van elk slachtoffer, dat wil zeggen: waarbij de erkenning, het samen zoeken naar de harde en complexe waarheid, én de ervaren (immateriële) schade tot uitgangspunten zouden worden gemaakt, met het oog op het definitief kunnen omdraaien van een pijnlijke bladzijde door alle participanten van het traject – ieder op zijn eigen manier.

 

In de loop van 2011 klopte de lotgenotengroep daartoe aan bij de toenmalige Provinciaal Jan Bentvelzen (NER). Hoewel deze bereid was mee te gaan met het idee van mediation, verliepen de besprekingen hierover om diverse redenen moeizaam. Het idee kreeg pas vaste vorm in het najaar van 2012.

 

Als voorbeeld werd een eerder mediation-traject tussen religieuzen en slachtoffers genomen, namelijk dat van de paters salesianen, die met een groot aantal slachtoffers tot een vergelijk wa­ren gekomen. De werkwijze verschilde echter hierin dat in de bemiddeling van de salesianen fi­nanciële tegemoetkoming toegekend werd door een commissie die in principe los stond van de  mediation, terwijl in ons traject de tegemoetkoming juist binnen die bemiddeling tot stand  kwam. De Lotgenotengroep Canisius droeg zelf mediatoren voor: Drs. L. Stam (seksuoloog NVVS-psychotherapeut en gespecialiseerd in seksueel misbruik bij jongeren) en Mr. L. ten Brink (mediation-advocaat en oud-leerling van het Ignatiuscollege in A’dam).

 

De voorbesprekingen leidden in de zomer van 2013 tot een groepsovereenkomst en tot indivi­duele overeenkomsten, met de provinciaal en slachtoffers. Deze groepsovereenkomst bepaalt ook dat voorlopig nog onbekende (en dus nog niet behandelde) slachtoffers beroep kunnen doen op dit traject tot 31 december 2017. Zo kon het mediation-traject beginnen met de slachtoffers die zich intussen bij de jezuïeten hadden gemeld. Velen daarvan hebben nooit een melding inge­diend op het Meldpunt.  (Dit Meldpunt werd overigens per juli 2014 opgeheven.)

 

Om praktische redenen werden de slachtoffers, die zich liever lotgenoten noemen, opgedeeld in twee groepen: de eerste groep begon het mediation-traject in het najaar van 2013, de tweede groep in de eerste maanden van 2014. De mediation bestond steeds uit twee of drie individuele voorbereidende gesprekken van de mediatoren met één van de lotgenoten, gevolgd door een dag waarop de verslagen van deze gesprekken met de mediators en de twee vertegenwoordigers van de orde werden besproken. Hierna vonden twee of drie bemiddelingsgesprekken plaats waarbij eerst de vicaris voor Seksueel Misbruikzaken, Theo van Drunen, en later ook de provinciale overste, Johan Verschueren, aanwezig waren.

 

De voorbereidende gesprekken dienden om de slachtoffers bij hun verhaal te brengen. Nadat het onderlinge vertrouwen daartoe voldoende was gegroeid, konden ook  de zeer pijnlijke herinneringen aan het misbruik door de beide media­toren met erkenning en vanuit hun deskundige ervaring worden besproken. Elk gesprek werd genotuleerd door een professionele secretaris, zo nodig gecorrigeerd door de betrokken persoon en vervolgens bezorgd aan Theo van Drunen en Johan Verschueren. Dit alles maakte het mogelijk om een accuraat beeld te krijgen over het psychologisch profiel van de dader, zijn modus operandi t.a.v. slachtoffers en medebroeders.

 

Maar vooral kregen zij inzicht in de betekenis die het voor de lotgenoten des­tijds had, om met dit dubbelleven met een groot geheim en de eenzaamheid die dit gaf, om te gaan. Ook om de langdurige gevolgen voor hun latere leven aan te horen, zoals problemen in de werksituatie als het omgaan met autoriteiten en gericht op controle van de omgeving, de moeite om met intimiteit om te gaan, de veelal verstoorde seksuele ontwikkeling, relationele proble­men en  vele andere gerelateerde problematiek..

 

In de bemiddelingsgesprekken die hier op volgden stond de dialoog tussen de beide betrokke­nen (de lotgenoot en de vertegenwoordiger van de orde) centraal. Na afloop konden Theo van Drunen en Johan Verschueren naar ieder individueel slachtoffer oprecht erkenning geven en  schaamte en spijt betuigen over de afschuwelijke en misdadige handelingen die in het verleden hadden plaatsgevonden,  en de gevolgen die dit voor hun leven heeft gegeven. Eveneens  spraken zij oprechte spijt uit m.b.t. de (bestuurlijke) missers die zich in de afhandeling hadden voorgedaan. Waar nodig verschaften ze ook achtergrondinformatie over de geschiedenis, het bestuur en de veranderingen in de werkwijze van de Orde. Het op deze wijze uit de weg ruimen van misverstanden verschaf­te de basis om uiteindelijk naar buiten te kunnen komen met een gezamenlijk verhaal over het misbruik.

 

Naarmate het vertrouwen groeide tussen de partijen, voelden allen het helend effect van de ses­sies. De lotgenoten toonden zich vaak zichtbaar opgelucht door de erkenning. En de vertegenwoordigers van de orde maakten gaandeweg een bekeringsproces door, en ervoeren ook op hun beurt heling, waar zij zich  verraden voelden door de misdadig handelingen van één van hun medebroeders in het verleden. De degelijkheid van het mediation-traject bewees zich ten slotte hierin, dat met elk van de dertien deelnemende lotgeno­ten een akkoord werd gevonden waarbij iedereen zich goed voelde en waarbij een vaststellings­overeenkomst getekend werd waarin de erkenning, spijtbetuiging, financiële tegemoetkoming, en eventuele aanvullende vormen van hulpaanbod vervat liggen.

 

Hoewel het gebeurde niet ongedaan gemaakt kan worden, overheerst bij de lotgenoten op dit ogenblik het positieve gevoel van in hun verhaal eindelijk gehoord en erkend te worden. Ver­schillende van hen hebben zich dan ook bereid verklaard samen met de paters jezuïeten na te willen denken over opvolging in de vorm van een publiek monument voor de slachtoffers, en/of het ontwikkelen van ideeën met betrekking tot preventie en bewustwording. Met een publiek monument voor de slachtoffer willen we ook erkenning geven aan degenen die zo beschadigd werden dat ze het leven niet meer aankonden.

 

Johan Verschueren SJ en Theo van Drunen SJ

Voor vragen en/of meer informatie : raymond.lelkens@gmail.com